(uitgezonden op Radio1 in het programma “Dageraadplaats” op zondag 6 oktober 2013)
Waarde Alfred Nobél,
Iemand belonen kan toch nooit een slechte zaak zijn. Tenminste als het terecht is, dat spreekt vanzelf. In topsport wijst het zich min of meer vanzelf uit: de eerste over de streep, heet de winnaar, mag weliswaar geen stoeipoezen meer in het gat nijpen, maar een zedige kus en een bos bloemen zijn wel zijn deel. Wanneer trouwens de dag dat vrouwelijke topsporters schone ventjes naast zich op het podium krijgen? Of gebeurt dat al? Maar ik dwaal af. Zoals ik zei, in de sport is het best te doen om goede van slechte prestaties te onderscheiden. Enfin, indien we ons geen zorgen maken over doping en andere mistoestanden. Dus misschien toch niet zo eenvoudig als ik eerst dacht. Varen we beter in financiële middens? Op het eerste gezicht denk je dat wie het meeste verdient, de grootste beloning moet krijgen. Maar ja, je moet er rekening mee houden dat de grootverdiener vandaag de schooier van morgen kan zijn. De andere richting lukt wel eens af en toe maar de beweging zit eerder in de eerste richting. Of de manager van het jaar kan een poos later de baas van de NMBS zijn, het zal je maar overkomen. Dus neen, evenmin eenvoudig.
Zou je dan niet verbaasd opkijken indien ik zou zeggen: maar in de wetenschappen, daar is het helemaal geen probleem? Niet voor niets spreekt men vandaag over het wetenschapsbedrijf want van éénmanszaakjes – hier en daar mocht een vrouw al eens een poging wagen – zijn het kmo’tjes geworden, vervolgens kleine nationals en vandaag mag je alleen maar spreken over een wereldwijde multinational. Duizenden mensen zijn erin tewerkgesteld, de bijdrage van elk van hen is even belangrijk, samenwerking staat voorop, kortom een hele hechte gemeenschap over de aardbol verspreid. Hoe kan je iemand in zo’n wereld terecht belonen? Toch niet omdat die de beste zou zijn? Zeker niet want dan zouden er duizenden van jouw prijzen moeten zijn. Toch niet omdat die ooit één doorbraak heeft geforceerd? Wel, om eerlijk te zijn, al te vaak is dat effectief zo. En dat is gek om twee redenen. Wat de onderzoeker in kwestie heeft gedaan voor en na de doorbraak verdwijnt op de achtergrond zodat het een momentopname wordt en wat zegt dat? Maar erger is dat jouw prijs nog al te vaak aan een individu wordt toegekend. Daardoor houdt men het vroegere beeld van de éénmanszaak in stand en dat is jammer want dat beeld, zoals gezegd, klopt niet meer.
Let wel, het is niet alleen met jouw initiatief dat dit gebeurt. In de recente en nog lopende discussie over wetenschappelijke fraude en integriteit – tsja, van het één komt het ander – willen velen de zaak terugbrengen tot een individueel probleem en dat is zonde want de belangrijkste aspecten gaan daardoor verloren: de publicatiedruk, de prestatiedruk, de competitiedruk, helaas geen samenwerkingsdruk, zijn sociale elementen die zich in het individu doorvertalen waardoor die eerder slachtoffer dan dader wordt. Dus, beste Alfred, mag ik een suggestie doen: geef jouw prijs niet aan een individu maar aan een groep, een team, een laboratorium, waarom niet, aan een machine, zoals de Large Hadron Collider in Geneve. Of neen, beste Alfred, zullen we het nog beter doen? Een nobelprijs voor wetenschappelijke integriteit die we aan niemand toekennen maar in Stockholm gewoon klaarleggen en dan kunnen we samen afwachten of iemand het lef heeft om hem te komen ophalen. Kan ik je ondertussen proberen te overtuigen dat je ten onrechte de wiskunde hebt buitengesloten wegens niet praktisch. Het ga je goed,
Wetenschappelijke en filosofische groeten,
(getekend) Jean Paul Van Bendegem
(Voor De Geus van Gent schrijf ik af en toe een coda. De voorbije jaargang heb ik mij geamuseerd om twee fictieve personages te introduceren: EF (de ene filosoof) en AF (de andere filosoof). Tezamen vormen ze het duo EF&AF (uitgesproken: effenaf). Dit gesprek tussen hen beiden is verschenen in De Geus van Gent, jg. 46, nr. 5, 2014, p. 52.)
Al een hele tijd ontmoeten de Ene Filosoof (EF) en de Andere Filosoof (AF) elkaar maar pas recent zijn ze op het idee gekomen om er een verslaggever bij te betrekken, namelijk mijzelf. De keuze van hun namen is niet alleen om hun identiteit te beschermen, waarvan ze gek genoeg beiden beweren dat die niet bestaat, maar ook om de aloude traditie te vermijden waarbij de naam al meteen duidelijk maakt hoe de rollen verdeeld zijn: Slim en Dom, Rationalist en Dromer, en zo meer. Hoewel Doordrammer en Snapniegoe geen slechte keuze zouden zijn.
EF: Wil je dat nu geloven? Het is weeral gebeurd: iemand die mij aanspreekt en vraagt of ik vijf minuten heb. Hoe is het mogelijk?
AF: Sorry, maar waarom zou je je daarover zo opwinden? Dat lijkt mij een normale vraag?
EF: Maar AF, jongen, niet uitgeslapen of wat? Heb je de vraag wel goed gehoord?
AF: Wat, hoe het mogelijk is?
EF: Neen, neen, dat is een ander filosofisch probleem. De vraag of ik vijf minuten heb.
AF: En die had je niet of wat?
EF: Exact! Hoe kan ik nu vijf minuten hebben? Snap je het niet: hebben betekent toch altijd iets hebben dus moet er iets zijn dat je kunt hebben? Een ding of zoiets. Maar wat voor een ding is tijd? Dat is toch geen ding? Dus kun je het ook niet hebben.
AF: Wat, wil je zeggen dat je nooit de tijd hebt? Dan ben ik wel blij dat je tijd hebt gevonden voor dit gesprek. Mijn oprechte dank.
EF: Zeg, zijt ge met mijn voeten aan ’t rammelen? Als ik de tijd niet kan hebben, kan ik hem moeilijk vinden, denkt ge niet? Tijd vinden, hoe zou ik dat moeten doen?
AF: Wacht, je bent mij aan het verliezen. Bedoel je nu dat het niet kan dat tijd een ding is en dat je het dus niet kunt hebben of dat tijd wel een ding kan zijn maar dat jij toevallig het niet hebt? Een beetje duidelijkheid mag wel, beste EF, want als we zo doorgaan zijn we echt wel onze tijd aan het verliezen.
EF: Maar enfin, ’t zijn niet mijn voeten, ’t zijn mijn kloten waarmee ge rammelt! Hoe kunt ge nu in hemelsnaam tijd verliezen als ge hem nog niet eens kunt hebben om te beginnen? Wat ge niet hebt, kunt ge niet verliezen, begrijpt ge?
AF: OK, ’t gaat al, ik ben helemaal niet aan het rammelen met om het even welk onderdeel van jouw lijf. Trouwens waarom merkt ge niet op dat dat ook mis moet zijn want behalve devoot luisteren naar die wartaal van jou, kan ik mij niet herinneren met gelijk wat gerammeld te hebben. [Met een zachte, maar goed verstaanbare stem] ’t Lijkt mij eerder het omgekeerde.
EF: Rustig, rustig, …, dat is gewoon een metafoor, beste AF, wat anders, moet ik nu echt alles beginnen uitleggen?
AF: Ah, beste vriend, ik hoor het u graag zeggen. Waarom dan kan “ik heb vijf minuten” ook niet een metaforische uitdrukking zijn?
EF: [Zijn neus raakt die van AF] Nu beledigt ge mij. Alsof ik daar niet aan gedacht zou hebben. Wel, als het een metafoor is, is het een metafoor voor iets. Een boom van een vent is een metafoor omdat die vent een eigenschap heeft, groot en struis zijn, die boom en vent samenbrengen. Vraag: met wat wordt “het hebben van vijf minuten” samengebracht? Enig idee? Hmm?
AF: Dat lijkt mij niet zo’n raadsel: simpelweg dat je bereid bent een korte periode vrij te maken om naar de ander te luisteren.
EF: Haha, in de val gelopen, kameraad. “Een periode vrijmaken”, als dat geen metafoor is dan weet ik het ook niet meer. Dus waarmee wordt déze metafoor dan verbonden?
AF: Ja, toegegeven, mijn definitie had beter gekund. Als A aan B vraagt of die vijf minuten heeft dan bedoelt A hiermee dat in de periode die volgt op de vraag B bereid is naar A te luisteren. Is dat beter?
EF: Neen, langs geen kanten want in jouw definitie staat het woord periode. Mag ik vragen wat je daarmee bedoelt?
AF: Grofweg, iets wat loopt van dan tot dan.
EF: En wat is een “dan” dan, beste vriend?
AF: Een tijdstip natuurlijk, wat anders?
EF: En dat tijdstip “loopt” van dan naar dan? Ik kan mij vergissen maar dat lijkt mij een meer dan serieuze metafoor. Dus, nog een keer, met wat wordt déze metafoor nu weer samengebracht?
AF: Weet ge wat, beste EF, volgens mij wordt het tijd om te stoppen.
EF: [Loopt hoofdschuddend weg] Tijd … worden … stoppen …??
AF: [Loopt achter EF aan] Sorry, EF, wacht, ik had toch nog een vraag: als mijn horloge stilvalt, valt de tijd dan ook stil?
(Een tweede gesprek tussen beide heren, verschenen in De Geus van Gent, jg. 47, nr. 7, 2015, p. 40.)
Na hun gesprek over tijd en de vrije wil waarvan ik het genoegen had op deze pagina’s verslag te mogen uitbrengen, ontmoeten de Ene Filosoof (EF) en de Andere Filosoof (AF) elkaar voor een volgend gesprek. Het onderwerp is meer dan geriskeerd: logica. Geriskeerd, want is de edele kunst van het redeneren wel veilig in de handen van EF en AF? Als bevoorrechte getuige en verslaggever heb ik een synthese gemaakt die de leukste momenten – lees dit vooral ironisch – samenbrengt.
EF: Beste AF, logica, wat zegt jou dat?
AF: Oesse, logica, ja wel, neen, ’t is te zeggen, ik heb er al een keer horen over spreken maar ’t was nogal ingewikkeld, wat ik wel raar vond, want, als ’t logisch is, is ’t toch eenvoudig? Da’s toch logisch, neen?
EF: Ja, lap, we zijn weer vertrokken. AF, vriend, om te beginnen is het goed om dingen van elkaar te onderscheiden. Ge gebruikt nu twee betekenissen van logica door elkaar, hoe is dat mogelijk? Met de ene betekenis bedoelen we triviaal, voor de hand liggend, intuïtief duidelijk, dat soort dingen maar met de andere betekenis bedoelen we het opbouwen van een redenering, een argumentatie, een bewijs in het beste geval en dat kan natuurlijk zeer ingewikkeld zijn.
AF: Dank u! Ik zou eerder zeggen dat gij al vertrokken zijt. Waarom maakt ge u zo druk? OK, er zijn dus twee betekenissen van logica. De eerste klinkt mij bekend – dat zal wel logisch zijn, zeker? – maar van die andere heb ik nog nooit gehoord. Wat is dat nu weer voor iets?
EF: Ik zal u een simpel voorbeeld geven. Kijk, als ik zeg “Het regent” en bovendien “Als het regent dan worden de straten nat”, wat kunt ge daaruit besluiten?
AF: Dat ge ambitie hebt om weerman te worden? Tiens, dat had ik nu nooit gedacht van u. Gij wilt zeker in de buurt van Sabine geraken? Ah, gij ouwe snoeper! (lacht meer dan hartelijk)
EF: (kwaad) Maar gij onnozel kalf, verstaat ge nu werkelijk niets? Waarom gij in deze columns de naam “andere filosoof” krijgt, is mij werkelijk een raadsel, zeker wat het tweede deel betreft. Komaan, nog een keer, welke uitspraak volgt er uit hetgeen ik heb gezegd?
AF: Euh, dat ge de volgende keer beter een paraplu meeneemt?
EF: Maar enfin, heb ik iets gezegd over een paraplu? Dat heeft er toch niets mee te maken? (met licht scanderende stem) ’t Is aan ’t regenen en, als dat gebeurt, worden de straten nat dus …?
AF: Moet g’opletten dat ge niet uitsliert! Voilà, dat is ‘t. Of zit ik er weeral naast? Want ik begin dat wel beu te geraken, kameraad. Iedere keer als ik iets zeg, maakt ge u kwaad, dus zult ge wel weer kwaad zijn nu ik iets heb gezegd.
EF: (met openstaande mond) Maar, maar, …, ge hebt juist een logische redenering opgebouwd! Man, toch, soms word ik echt onnozel van u. Goed, vergeet die regen en de natte straten …
AF: (onderbreekt spontaan) Ah ja, ’t is zeker gestopt met regenen?
EF: (bijna sprakeloos) Wat???
AF: Ah ja, anders kan dat niet. Als ik die natte straten moet vergeten dan is ’t toch omdat ze nu droog zijn en dus dat ’t niet aan ’t regenen is. Ik ben wel geen Frank, al zeker geen Sabine, maar ik weet wel iets over hoe het weer in elkaar steekt.
EF: Nu wordt het helemaal fantastisch, ge hebt zo juist een modus tollens toegepast!
AF: Allo, EFke, op uw woorden letten, eh man, ik ben wel gene modale tollenaar!
EF: Maar neen, modus tollens is een logische denkregel en ge hebt die daarnet gebruikt. Stel dat ge een uitspraak hebt van de vorm “Als A dan B” en bovendien weet ge dat B niet het geval is, dan zegt de regel dat A niet het geval kan zijn. Dat is wat gij hebt gedaan als ge voor A “Het regent” leest en voor B “De straten worden nat”.
AF: Sorry maar nu zijt ge echt wel aan ’t zeveren. Ik ken die regel geeneens, nog nooit van gehoord en dat komt gij zeggen dat ik hem zou gebruikt hebben. Hoe kan dat nu?
EF: (voelt zich enigszins betrapt) Jaja, ge hebt eigenlijk wel, hoe ongelofelijk ook, een beetje gelijk. Ik bedoelde niet dat ge de regel ergens liggen hebt en dan gebruikt maar wel dat uw redenering voldoet aan de vorm van modus tollens.
AF: Nog beter, nu hebben redeneringen ook al vormen. Wat zijn ze dan? Rond, vierkant met een rood bolleke in ’t midden?
EF: (loopt mompelend weg) Modus tollens, modus ponens, disjunctief syllogisme, dilemma, …, hoe krijg ik het ooit uitgelegd, zo’n schone regels, zo helder, zo duidelijk, …
(Een derde gesprek tussen beide heren, verschenen in De Geus van Gent, jg. 47, nr. 1, 2015, p. 36.)
In een vorige aflevering [zie De Geus van Gent, jg. 46, nr. 5, 2014, p. 52] hebben de Ene Filosoof (EF) en de Andere Filosoof (AF) interessante ideeën met elkaar uitgewisseld rond het begrip tijd, weliswaar met een curieuze afloop. Als verslaggever was ik maar wat blij te horen dat ze elkaar weer zouden ontmoeten en dat ze het zouden appreciëren indien ik erbij wilde zijn. Het onderwerp was vrije wil, wat aantoont dat ze geen enkel thema, hoe complex ook, uit de weg willen gaan. (Toelichtingen van mijn hand staan in een ander lettertype om geen verwarring te creëren, die is al groot genoeg.)
EF: Beste AF, wat ik nu eens graag zou willen horen van jou: vrije wil, hoe ga je daarmee om?
AF: Ja, lap, daar begint het al. Sorry, EF, maar waarom zou je dat willen horen van mij. Ben je nu al een val aan het voorbereiden? Zodra ik iets zeg, wat het ook is, hoor ik jou al zeggen: “Aha, en jij denkt dat je dit hebt gewild?”. Maar ik wil je mijn standpunt over vrije wil zeker meedelen.
EF: [Kijkt naar AF met vragende blik] Dus?
AF: Dus wat?
EF: Wel, wat is jouw standpunt?
AF: Wil je dat echt weten, beste EF?
EF: [Met een smakelijke glimlach] Mooi, beste AF, goed gedaan, omkering van de situatie, je kent jouw Quintilianus [dit is een verwijzing naar het beroemde werk De opleiding tot redenaar (Institutio oratoria) waar alle argumentatieve technieken worden opgelijst; wat we hier meemaken is een vorm van omkering van de bewijslast] maar het zal niet pakken, vriend. Kom, alle grapjes terzijde, hoe kijk je aan tegen het probleem van vrije wil?
AF: En wat is dat probleem volgens jou?
EF: Maar enfin, je bent toch een filosoof? De vraag is eenvoudigweg of die vrije wil bestaat of niet.
AF: Aha! Wel dat is nu uitgerekend mijn standpunt: die vraag interesseert mij geen bal.
EF: [Met een lichte verontwaardiging in de stem] Hoe? Dat meent ge niet, dat is toch geen standpunt: de vraag interesseert mij niet.
AF: Ah neen? Zal ik nu eens tonen dat ik een filosoof ben? Heeft Rudolf Carnap ons niet uitgelegd dat er in de filosofie schijnproblemen bestaan [dit is een verwijzing naar de tekst van Carnap, Schijnproblemen in de filosofie (Scheinprobleme in der Philosophie), een mooie proeve van logisch empiristisch denken]? Waaraan we dus best geen tijd en moeite besteden? Wel, wat mij betreft, is dit er zo eentje.
EF: OK, je bent een filosoof, goed. Maar waarom zeg je dan niet gewoon dat je vrije wil als een illusie beschouwt?
AF: Waarom niet? Omdat dat mijn positie niet is. Ik zeg niet dat het een illusie is want dat zeg ik juist dat het niet bestaat. En zelfs dat wil ik niet zeggen.
EF: [Met een triomfantelijke klank in de stem] Héhé, maar deze keer heb ik je wel te pakken! Wat bedoelde je precies als je daarnet zei “Dat wil ik niet zeggen”?
AF: Lieve, lieve vriend, ik ga je moeten beledigen. Jij moet dringend een cursus logica volgen. Kunnen we dan niet meer spreken over dingen, los van de kwestie of ze bestaan of niet? Hoe zouden anders een kerkvorst en een ketter met elkaar kunnen spreken over (G/g)od?
EF: [Met een pauze tussen elk woord in de eerste zin] Durf dat niet nog eens tegen mij te zeggen! Als we praten over vrije wil dan moet er iets zijn dat daaraan beantwoordt, het moet toch een minimale referentie hebben. Welke is die voor jou? Antwoord!
AF: We gaan toch onze discussie over de tijd niet overdoen, kameraad? Is vrije wil een ding, een eigenschap, een relatie, een object, een proces, een gebeurtenis, een gedachte, …? Denk je echt dat een antwoord op die vraag ons vooruit helpt? Komaan, zeg!
EF: [Met een lichte wanhoop in de stem] Maar mensen toch, OK, OK, hoe zou je willen spreken over vrije wil – en begin nu niet meteen te zagen over mijn gebruik van ‘willen’, alstublieft.
AF: Was ik zeker niet van plan, wees gerust. Stel nu eens dat we over deze vraag onderling overleggen, heen en weer praten, discuteren, delibereren en wat nog niet, en we komen tot een besluit, zou je dan zeggen dat het een vrije keuze is van ons beiden om zo over het onderwerp te praten?
EF: [Voelt dat er iets gaat komen] Als we dat in volle vrijheid hebben gedaan, natuurlijk, waarom zou je iets anders beweren?
AF: Is dan daarmee de vraag niet beantwoord?
EF: Welke vraag precies?
AF: Hangt dat niet af van wat we willen? En willen we dat?
De stilte die toen viel was indrukwekkend en ik ben weggeslopen zonder dat ze het hebben gemerkt.
(Deze tekst is voor de eerste keer verschenen in Wonder en is gheen wonder, jaargang 8, nummer 1, 2008, pp. 13-15 en is tevens opgenomen geweest in Wiskunde en Onderwijs, 42ste jaargang, nr. 165, 2016, pp. 31-35.)
Lees hier de pdf → meer weten, minder kansen.